De Rechtbank van Namen deed op 12 juli 2023 over de invulling van het begrip gewone verblijfplaats op grond van de Erfrechtverordening.
De situatie betrof een erflater van Belgische nationaliteit, die in 2014 naar Spanje is verhuisd met zijn (tweede) echtgenote. In datzelfde jaar heeft hij ook een testament opgemaakt naar Spaans recht.
Hij was ingeschreven in Spanje in het vreemdelingenregister. Van de Spaanse belastingdienst had hij een attest gekregen dat hij een Spaans rijksinwoner was in het kader van Dubbelbelastingverdrag tussen Spanje en België.
In 2020 had de erflater zich toch opnieuw ingeschreven in België, waar hij ook overleed.
De vraag stelde zich waar de erflater zijn gewone verblijfplaats had in het licht van de Europese Erfrechtverordening.
De (tweede) echtgenote meende dat de Belgische rechtbanken bevoegd zijn op grond van artikel 4 van de Erfrechtverordening. Hij had immers zijn gewone verblijfplaats in België, waar hij was ingeschreven en ook medische verzorging kreeg.
De 3 dochters van de erflater argumenteerden dat de gewone verblijfplaats van hun vader in Spanje was. Dat bevestigde ook de Rechtbank van Namen.
De gewone verblijfplaats wordt niet gedefinieerd in de Erfrechtverordening. In de overwegingen vinden we wel een aantal principes terug die toelaten om na te gaan aan welke elementen belang wordt gehecht. Dat zijn overwegingen 23 en 24, waar de Rechtbank ook naar verwijst. “Om de gewone verblijfplaats vast te stellen, dient de aangezochte autoriteit zich een oordeel te vormen over alle aspecten die het leven van de erflater in de jaren voor zijn overlijden en op het tijdstip van overlijden hebben gekenmerkt, en daarbij alle relevante feitelijke elementen in beschouwing te nemen, in het bijzonder de duur en de regelmatigheid van de aanwezigheid van de erflater in de betrokken staat en de omstandigheden van en de redenen voor het verblijf. De aldus vastgestelde gewone verblijfplaats moet, uit het oogpunt van de specifieke doelstellingen van deze verordening, duiden op een nauwe en duurzame band met de betrokken staat (overweging 23).”
Overweging 24 preciseert meer aanknopingspunten voor complexere feitenconstellaties: “Dit kan het geval zijn indien de erflater om professionele of economische redenen, en soms voor een langere tijd, in een andere lidstaat is gaan wonen en werken, maar een nauwe en duurzame band met zijn land van oorsprong heeft behouden. In een dergelijk geval zou, afhankelijk van alle omstandigheden, kunnen worden geoordeeld dat de erflater zijn gewone verblijfplaats nog in zijn land van oorsprong had, waar zich het centrum van zijn belangen voor zijn gezins- en sociaal leven bevond. Andere complexe gevallen kunnen zich voordoen als de erflater afwisselend in verschillende lidstaten heeft gewoond of van staat naar staat is gereisd zonder zich voor langere tijd in een ervan te vestigen. Indien de erflater onderdaan van een van deze staten was of in een van deze staten al zijn voornaamste goederen had, zou zijn nationaliteit of de plaats waar deze goederen zich bevinden, bijzonder kunnen meewegen bij de algehele beoordeling van alle feitelijke omstandigheden”.
De Rechtbank verwijst eveneens naar een arrest van het Hof van Justitie, weliswaar in een andere Verordening, maar waar ook de gewone verblijfplaats een centrale plaats heeft voor het toepasselijk recht: “la notion de résidence habituelle doit être interprétée de manière autonome et uniforme. Elle se caractérise non seulement par la volonté de la personne concernée de fixer le centre habituel de sa vie dans un lieu déterminé, mais aussi par une présence revêtant un degré suffisant de stabilité sur le territoire de l’État membre concerné. Le fait que les parties jouissent du statut diplomatique n’est pas de nature à influer sur l’interprétation de la résidence habituelle par les juridictions de fond au sens des règlements européens à l’œuvre en l’espèce. Le fait que le séjour dans un état tiers a un lien direct avec les fonctions des parties n’est de nature ni à empêcher de considérer que ce séjour présente un degré de stabilité, ni à permettre de considérer que l’absence des parties du territoire de l’État membre saisi serait purement temporaire ou occasionnelle”.
De gewone verblijfplaats is dus het land waarmee men een nauwe en duurzame band heeft (materieel element), en waarbij het de bedoeling is om die band een permanent karakter te verlenen (intentioneel element).
Beide ontbreken hier. De erflater had geen nauwe en duurzame band met België. Hij woonde sinds zes jaar onafgebroken in Spanje. Ook de intentie om permanent in België te blijven was er niet. De erflater verbleef in België voor medische verzorging en schreef zich louter en alleen voor die doeleinden in een Belgisch gemeenteregister in.
Met andere woorden, het gegeven dat iemand tijdelijk in een bepaald land verblijft, is niet voldoende om er ook een gewone verblijfplaats te hebben in de zin van de Erfrechtverordening. De Belgische rechtbanken waren dus niet bevoegd.