In de maand oktober waren er in totaal 12 relevante publicaties voor estate planning:
- Onrechtstreekse schenking via beding ten behoeve van derde via maatschap (VB 24046)
- Onrechtstreekse schenking via beding ten behoeve van derde via maatschap (VB 24050)
- Onrechtstreekse schenking via beding ten behoeve van derde via maatschap (VB 24047)
- Oprichting maatschap gevolgd door bijkomende inbreng zonder creatie van nieuwe delen (VB 24063)
- Oprichting maatschap gevolgd door bijkomende inbreng zonder creatie van nieuwe delen (VB 24052)
- Wijziging huwelijksovereenkomst – vervanging verrekenbeding bij overlijden door toevoeging beding van toebedeling en beding van toekenning (VB 24059)
- Wijzigende huwelijksovereenkomst – scheiding van goederen – toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding (VB 24016)
- VB 24076 – Wijziging huwelijksovereenkomst – omvorming naar Belgisch stelsel scheiding van goederen en toevoeging verblijvingsbeding en toekenningsbeding
- Inbreng in huwgemeenschap van 50% gevolgd door overname door gehuwden van overige 50% (VB 24066)
- SP 15123 – Begrip “rijksinwoner”
- SP 23011 – Niet geregistreerde schenking vruchtgebruik op roerend goed – fictie van artikel 2.7.1.0.5 VCF
- SP 20067 – Gesplitste aankoop of inschrijvingen vruchtgebruik – blote eigendom. Tegenbewijs.
1. De voorafgaande beslissingen inzake ‘inbreng-schenking’.
In totaal maar liefst 5 beslissingen over deze techniek. Het gaat over *VB 24046, VB 24050, VB 24047, VB 24063, VB 24052.*
Zie deze recente overzichten over de schenking via inbreng in een maatschap: link, link en link. Een meer theoretische toelichting over de onrechtstreekse schenking en de maatschap, inclusief de geldigheid, leest u in dit artikel.
We herhalen nog eens dat enkel de inbrengen in een maatschap zonder uitgifte van nieuwe aandelen geldig zijn als een onrechtstreekse schenking.
Net zoals in het verleden zijn de beslissingen positief voor de situaties waarin de vennoten van de maatschap de aandelen in volle eigendom aanhouden. De volgende artikelen zijn dan ook niet van toepassing, ook niet via fiscaal misbruik: art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, art. 2.7.1.0.5 VCF, art. 2.7.1.0.6 VCF, art. 2.7.1.0.7 VCF en art. 2.7.1.0.9 VCF. Ook de winstreservatie is vrijgesteld van erfbelasting.
In VB 24050 gingen de aanvragers voor de inbreng wel een notariële schenking doen van de aandelen van de maatschap met voorbehoud van vruchtgebruik. Vervolgens zouden zij een inbreng zonder uitgifte van nieuwe aandelen overwegen. Echter, de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF werd niet gevraagd.
2. De voorafgaande beslissingen inzake toekennings- en verblijvingsbedingen in een stelsel van scheiding van goederen
Er is in het verleden al veel over deze technieken gepubliceerd. Voor eerdere overzichten, zie link, link, link, link en link).
Ook in de maand oktober zijn er enkele voorafgaande beslissingen aangevraagd.
Allereerst VB 24059, waarbij een koppel met kinderen gehuwd is onder een stelsel van scheiding van goederen, met een finaal verrekenbeding dat dwingend was voor het geval van echtscheiding en optioneel voor het geval van overlijden. De echtgenoten willen nu hun voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst wijzigen en aanvullen, voornamelijk om de echtgenote beter te beschermen in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden. Dat is inderdaad het geval. Een finaal verrekenbeding geeft aan de andere echtgenoot louter een verbintenisrechtelijke bescherming; geen aanspraken op de goederen zelf. Dat doen toekennings- en verblijvingsbedingen wel.
De Vlabel oordeelt dat de volgende bepalingen uit de Vlaamse Codex Fiscaliteit niet van toepassing zijn: art. 2.7.1.0.2 VCF, art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, art. 2.7.1.0.4 VCF en art. 2.7.1.0.5 VCF. Tot slot stelt de Vlabel ook geen fiscaal misbruik vast in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
Ook in VB 24016 volgt een positieve beslissing van de Vlabel en zijn dezelfde bepalingen uit de VCF niet van toepassing. Het ging opnieuw over echtgenoten met kinderen, oorspronkelijk reeds gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen, dat nu een verblijvings- en toekenningsbeding wenst toe te voegen.
Wat deze beslissing onderscheidt van de voorgaande, is dat men de verrichting ook liet toetsen aan artikel 2.8.1.0.1 VCF (schenkbelasting), evenals artikel. 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF (registratierechten).
De Vlabel bevestigt dat artikel 2.8.1.0.1 VCF, met betrekking tot de schenkbelasting, niet van toepassing is omdat huwelijksvoordelen geen schenkingen zijn, maar bedingen onder bezwarende titel.
De aanvraag heeft tevens betrekking op onroerende goederen. Vandaar ook de vraag naar de toepassing van het registratierecht. De Vlabel bevestigt dat op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Anders is het verkooprecht verschuldigd. Geen nieuws dus op dit vlak.
De laatste beslissing is VB 24076. Deze voorafgaande beslissing gaat over een Brits kinderloos koppel, getrouwd in het Verenigd Koninkrijk zonder huwelijkscontract, dat definitief verhuisd is naar België en daar nu hun fiscale woonplaats heeft. Als gevolg van deze permanente verhuis naar België willen zij hun huwelijksvermogensstelsel afstemmen op hun huidige Belgische juridische situatie. Aangezien in het Britse recht (toepasselijk recht op grond van het IPR – huwelijk voor 2004 met een gemeenschappelijke Britse nationaliteit) de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk louter van contractuele aard zijn en er dus geen specifiek huwelijksvermogensstelsel is, is hun situatie te vergelijken met een het Belgische stelsel van scheiding van goederen.
De aanvragers wensen daarop hun Britse huwelijksovereenkomst om te vormen naar het Belgisch stelsel van scheiding van goederen (eerste verrichting). Verder wensen zij hun huwelijksovereenkomst ook aan te vullen met een optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding om de langstlevende te beschermen (tweede verrichting).
Nu vragen zij bevestiging van de Vlabel of de omzetting van hun huwelijksvermogensstelsel naar een Belgisch stelsel van zuivere schending van goederen (eerste verrichting) geen fiscaal misbruik uitmaakt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is. Daarnaast willen zij zekerheid dat de toezegging en de uitwerking van het toekenningsbeding en verblijvingsbeding (tweede verrichting) niet onderworpen is aan erfbelasting en ook geen fiscaal misbruik uitmaakt.
De Vlabel bevestigt dat volgende artikelen niet van toepassing zijn op de optionele bedingen, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF: art. 2.7.1.0.2 VCF, art. 2.7.1.0.3, 3° VCF, art. 2.7.1.0.4 VCF en art. 2.7.1.0.5 VCF. Bovendien is de Vlabel ook van oordeel dat de voorgelegde verrichtingen in casu geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
Opnieuw dus een bevestiging dat ook voor kinderloze koppels de toekennings- en verblijvingsbedingen een instrument van horizontale estate planning kunnen zijn. In eerdere beslissingen had de Vlabel geoordeeld dat er sprake was van fiscaal misbruik, zoals in VB23020 en VB23051.
3. VB 24066: Inbreng in huwgemeenschap van 50% gevolgd door overname door gehuwden van overige 50%
Deze voorafgaande beslissing betreft de volgende situatie: mevrouw X en de heer Z waren elk voor de helft in volle eigendom eigenaar van een onroerend goed verkregen uit een nalatenschap. Mevrouw X en haar echtgenoot, de heer Y, wensten de volledige eigendom van het goed over te nemen om het als gezinswoning te gebruiken. Om de aankoop te financieren, wensten mevrouw X en de heer Y een hypothecaire lening aan te gaan. De bank stelde echter als voorwaarde dat beide echtgenoten de lening zouden aangaan en dat zij elk voor de helft in volle eigendom eigenaar moesten zijn van het onroerend goed.
De voorgenomen verrichting omvatte de inbreng van mevrouw X haar helft in volle eigendom van het onroerende goed in de huwelijksgemeenschap, gevolgd door een uitonverdeeldheidtreding met de heer Z, waarbij de overige 50% zou toebehoren aan de huwelijksgemeenschap van de echtgenoten X en Y, zodat de volledige volle eigendom aan echtgenoten zou toekomen.
De aanvragers wensten te vernemen of deze verrichting als fiscaal misbruik zou worden beschouwd in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, aangezien het verkooprecht, dat normaal van toepassing is bij de overname van een onverdeeld deel door een derde (art. 2.9.1.0.1 en art. 2.9.1.0.7 VCF), mogelijk zou worden omzeild door de inbreng in de huwelijksgemeenschap vlak voor de uitonverdeeldheidtreding en de overname door de gehuwden
De Vlabel oordeelde echter dat er geen sprake is van fiscaal misbruik. Hoewel er een kort tijdsbestek was tussen de inbreng in de huwgemeenschap en de overname door deze huwgemeenschap, werd het niet-fiscale motief van de aanvragers (het verkrijgen van een hypothecaire lening en het gebruik van het goed als gezinswoning) als voldoende beschouwd. De Vlabel concludeerde dat deze verrichting geen inbreuk vormt in de zin artikel 3.17.0.0.2 VCF.
4. SP 15123 – Begrip “rijksinwoner”
Met dit standpunt heeft het begrip “rijksinwoner” een meer genuanceerde invulling gekregen in vergelijking met de historische versie (Standpunt 15123 uit 2015). Waar in het eerdere standpunt de inschrijving van de overledene in een Belgische gemeente op de overlijdensdatum voldoende bewijs vormde dat de persoon als rijksinwoner werd beschouwd (een vermoeden dus), en de bewijslast dus bij de tegenpartij lag, geldt dit nu slechts als een indicatie.
In de nieuwe versie van het Standpunt is de inschrijving van de overledene in een Belgische gemeente op datum van overlijden niet langer doorslaggevend, maar slechts een aanwijzing. De vaststelling van het rijksinwonerschap vereist daarbij beoordeling op basis van een reeks doorslaggevende criteria, die onveranderd zijn gebleven ten opzichte van de eerdere versie:
• de permanentie van de bewoning: de fiscale woonplaats is de werkelijke, effectieve en voortdurende woonplaats van overledene; en
• een geheel van feitelijke elementen die betrekking kunnen hebben op de professionele, administratieve, financiële, fiscale en familiale toestand van de betrokkene.
4. SP 23011 – Niet geregistreerde schenking vruchtgebruik op roerend goed – fictie van artikel 2.7.1.0.5 VCF
Dit standpunt breidt de historische versie van hetzelfde standpunt (publicatie april 2023) uit met de volgende toevoeging op het einde van de tekst:
“Hetzelfde geldt indien initieel een overlijden aan de basis ligt van het ontstaan van een vruchtgebruik op roerende goederen, waarna de verzaking vruchtgebruik – met animus donandi – volgt, alsook een overlijden van die vruchtgebruiker binnen de 3 jaar.“
Hiermee verduidelijkt de nieuwe versie dat ook erfbelasting verschuldigd is in situaties waarin het vruchtgebruik op roerende goederen ontstaan is bij overlijden en vervolgens zonder registratie wordt weggeschonken. Indien de vruchtgebruiker binnen drie jaar na deze verzaking overlijdt, zal artikel 2.7.1.0.5 VCF van toepassing zijn, waardoor het vruchtgebruik alsnog als deel van de nalatenschap wordt beschouwd. Maar in lijn met de rest van het standpunt, heeft het vruchtgebruik ook bij dat (nieuwe) overlijden geen economische waarde meer.
5. SP 20067 – Gesplitste aankoop of inschrijvingen vruchtgebruik – blote eigendom. Tegenbewijs
Dit standpunt heeft één toevoeging gemaakt in het kader van art. 2.7.1.0.7 VCF en de burgerlijke maatschap.
In de eerdere versie van het standpunt SP 20067 uit 2021 kon voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF de gesplitste inschrijving van een effectenportefeuille of geldbelegging die door een burgerlijke maatschap wordt aangehouden enkel blijken uit:
• ofwel de vermeldingen in het matenregister
• ofwel de vermeldingen in de documenten zoals door de financiële instellingen bijgehouden
In de huidige versie van SP 20067 is hier één criterium aan toegevoegd. Nu kan voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF de gesplitste inschrijving van een effectenportefeuille of geldbelegging door een burgerlijke maatschap ook worden aangetoond op basis van de zakenrechtelijke situatie van de effectenportefeuille of geldbeleggingen, oftewel een juridische gesplitste inschrijving.
De volledige lijst van criteria voor de gesplitste inschrijving luidt nu als volgt:
• “ofwel de vermeldingen in het matenregister (materiële gesplitste inschrijving);
• ofwel de vermeldingen in de documenten zoals door de financiële instellingen bijgehouden (materiële gesplitste inschrijving);
• ofwel de zakenrechtelijke situatie van de effectenportefeuille of geldbeleggingen (juridische gesplitste inschrijving).”
June, 14 November 2024.