De Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) heeft in januari drie voorafgaande beslissingen gepubliceerd over onrechtstreekse schenkingen met een maatschap, de zogenaamde inbreng-schenking. Het gaat om VB24058, VB24070, VB24072. Er zijn overigens ook andere beslissingen gepubliceerd over hetzelfde thema, die wel positief zijn.
De vermelde beslissingen zijn dus merkwaardig omdat de Vlabel telkens een negatieve beslissing heeft afgeleverd.
De beslissingen hebben als zodanig geen betrekking op de techniek van de inbreng-schenking. Er is dus geen reden tot paniek op dat vlak.
Telkens meent de Vlabel dat er sprake is van een ‘verregaand controlebehoud’: “….doch mits een quasi-totaal en levenslang controlevoorbehoud in hoofde van de ouders. Hierdoor kunnen de kinderen niet zelf beslissen om het door hen ontvangen vermogen te activeren of in het economisch circuit te investeren. De ‘oudere generatie’ blijft de facto levenslang de quasi-volledige beslissingsmacht behouden over dit vermogen. Dit is strijdig met de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.”
Dit standpunt is niet nieuw.
De allereerste beslissing in dit verband was VB16046. Toen oordeelde de Vlabel voor de eerste maal dat een ruim controlevoorbehoud bij een schenking aanleiding kan geven tot toepassing van artikel 2.7.1.0.3,3e VCF en de schenking dus belasten met erfbelasting.
De voorbije jaren is er daarom een balansoefening geweest met verschillende aanvragen bij de Vlabel over dit thema. Wanneer is er nu wel sprake van fiscaal misbruik en wanneer niet? Dat heeft geleid tot verschillende voorafgaande beslissingen.
Uit al die voorafgaande beslissingen kan men concluderen dat de exclusieve beslissingsbevoegdheid in hoofde van de schenker voor de Vlabel een doorslaggevende factor is om te besluiten tot de toepassing van fiscaal misbruik. Het is daarbij niet relevant of de schenker deze controle organisatie als vruchtgebruiker op het niveau van de algemene vergadering of als zaakvoerder van de maatschap. Wanneer die exclusieve bevoegdheid bijvoorbeeld enkel betrekking heeft op daden van beheer speelt dat risico eigenlijk niet. De toekenning van bepaalde bevoegdheden aan de kinderen vermindert dat risico dan ook.
In de vermelde beslissingen VB 24058, VB 24070 en VB 24072 werd het controlebehoud van de ouders georganiseerd op de volgende manieren:
- De ouders treden (levenslang) op als zaakvoerders van de maatschap. Dit is niet ongebruikelijk en werd in het verleden meermaals aanvaard (zie recent VB 24063)
- De maatschap blijft bestaan tot twee jaar na het overlijden van de langstlevende van de ouders, en minstens tot en met 31 december 2039. Opvallend is dat in recente andere (dan de 3 vermelde beslissingen) de duurtijd van de maatschap niet aan bod komt als een beoordelingscriterium.
- De zaakvoerders zijn bevoegd voor het beheer van de goederen van de maatschap en hebben ook beschikkingsbevoegdheid. Nochtans is er voor heel wat beslissingen de goedkeuring van de algemene vergadering nodig (zoals de verkoop van het vermogen, een beslissing tot winstuitkering, etc.). De zaakvoerders kunnen zeker niet alleen beslissen.
- Op de algemene vergadering zijn de beslissingen te nemen met unanimiteit. De kinderen moeten dus meestemmen. De ouders hebben wel een vetorecht. Dat is bij een klassiek voorbehoud van vruchtgebruik in essentie ook zo. De Vlabel stelt dat de goedkeuring van de algemene vergadering maar geldt voor een beperkt aantal beslissingen (zie vorig punt).
Enkele bedingen hierbij:
1/ Voor onrechtstreekse schenkingen is er altijd een onmiddellijke eigendomsoverdracht. Dat is juist één van de essentiële elementen. Bij de onrechtstreekse schenking gebruikt men een abstract en neutrale rechtshandeling, maar deze moet wel een eigendomsoverdracht realiseren. Dat is de reden waarom een onrechtstreekse schenking van vennootschapsaandelen via een wijziging van het aandelenregister niet geldig is. Bij een schenking onder opschortende voorwaarde of termijn – voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.3.,3e VCF is er geen onmiddellijke eigendomsoverdracht. Deze is uitgesteld tot aan het overlijden van de schenker. Uit de voorbereidende werken bij artikel 2.7.1.0.3,3e VCF blijkt dat de fictiebepaling louter schenkingen viseert waarbij de eigendomsoverdracht van de geschonken goederen uitgesteld wordt tot aan het overlijden van de schenker.
2/ De Vlabel gaat uit van een verregaand controlebehoud in hoofde van de schenker. Deze is nochtans ook via een maatschap niet onbeperkt. De statutaire zaakvoerder is steeds afzetbaar door de rechtbank als de wettige redenen daartoe aanwezig zijn. Op 5 september 2018 oordeelde het Hof van Beroep van Gent dat “het mogelijk is dat de statutaire zaakvoerder zijn mandaat op zo’n wijze uitoefent dat hierbij het gevaar ontstaat dat het belang van de maatschap (waaronder het correct beheer van het gemeenschappelijk doelvermogen) wordt geschonden”. Een zaakvoerder moet het vermogen dus beheren in het belang van de maatschap en de vennoten en niet in het eigen belang.
3/ In de voorbije weken is er ook een positieve beslissing geweest van de VLABEL in een gelijkaardige context (VB 24051). Ook in die beslissingen gebruikten de aanvragers een maatschap om hun vermogen over te dragen. De feiten en argumentatie zijn zeer gelijkaardig. De kinderen zijn er wel mede-zaakvoerder, maar met een adviserende stem. Ook de duurtijd van de maatschap is niet gekoppeld aan het overlijden van de ouders, wat wel het geval is bij de drie vermelde beslissingen. Maar de Vlabel lijkt aan beide punten geen bijzonder belang te hechten bij de beslissing, of minstens niet expliciet en schriftelijk.
4/ Een verschil tussen VB24051 en de eerste drie besproken beslissingen is dat de duurtijd van de maatschap niet aan bod komt in deze beslissing. In alle positieve beslissingen over de toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3e VCF wordt de duurtijd echter niet vermeld. Het lijkt er dus op dat de duurtijd van de maatschap geen cruciaal element is om een positieve beslissing af te leveren. Als dat het geval zou zijn, zouden de positieve beslissingen dat element vermelden. In de negatieve beslissingen komt het wel aan bod als feitelijk element (zie ook VB 22009), maar wordt het op zich niet aangehaald als doorslaggevend element. Die elementen blijken het controlevoorbehoud te zijn, niet de duurtijd. Voor de beoordeling of er sprake is van fiscaal misbruik van artikel 2.7.1.0.3,3e VCF is dat ook niet relevant. Enkel of er sprake is van een uitgestelde vermogensoverdracht tot aan het overlijden van de schenker. Fictiebepalingen hebben een strikte interpretatie en dat geldt ook voor de beoordeling over fiscaal misbruik ervan.
5/ Het Hof van Beroep te Gent heeft de interpretatiewijze van de Vlabel – met name dat er sprake is van een te verregaand controlebehoud’ in het verleden al afgewezen. De vermelde VB16046 werd door het Hof vernietigd op 1 december 2020. Fiscaal misbruik vereist het bewijs door de fiscale administratie bewijzen dat de belastingplichtige een rechtshandeling heeft gekozen die in strijd is met de doelstellingen van een fiscale bepaling en die hoofdzakelijk bedoeld is om belasting te ontwijken. De Vlaamse Belastingdienst heeft dit bewijs niet geleverd. Hij heeft immers niet verduidelijkt tegen welke doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF de vooropgestelde rechtshandelingen van de aanvragers precies zouden ingaan.
Dat lijkt de Vlabel ook nu niet te doen. De Vlabel verwijst in de beslissingen, bijv. VB24072, naar de Memorie van Toelichting bij het oude artikel 4,3e VCF: “…Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden.” Als er een ruim controlebehoud is, komt de Vlabel tot de conclusie dat er fiscaal misbruik is van dit artikel: “Gezien deze schenkingen economisch gezien hetzelfde effect hebben als een legaat, zullen ze hier fiscaal mee gelijk gesteld worden.” Dat is uiteraard niet het geval, omwille van de onmiddellijke eigendomsoverdracht die de onrechtstreekse schenkingen bij een inbreng-schenking realiseren (zie hoger).
6/ Er is geen reden om de maatschap niet meer te gebruiken als familiaal vehikel. Wel is het aangewezen om de krijtlijnen vanuit de Vlabel goed te begrijpen om discussies met de Vlabel te vermijden. Een voorafgaande beslissing kan daarover altijd zekerheid bieden. Maar hoe dan ook lijkt de toepassing van fiscaal misbruik door de Vlabel op maatschapsconstructies niet correct, hetgeen ook is bevestigd door het Hof van Beroep van Gent.
June, 20 januari 2025.