In de laatste helft van september zijn er in totaal 4 beslissingen gepubliceerd op het vlak van successieplanning:
- Schenking aandelen gevolgd door kanscontract met die aandelen (VB 24033)
- Beding van aanwas – effectenportefeuille (VB 24067)
- Beding van aanwas en kanscontract (VB 24062)
- Inbreng van onroerende goederen voor zakelijk gebruik in vennootschap gevolgd door schenking van de aandelen (VB 24048)
1/ VB 24033: Schenking aandelen gevolgd door kanscontract met die aandelen
Deze aanvraag werd ingediend door een jong koppel dat momenteel wettelijk samenwoont en binnenkort wil huwen onder het stelsel van scheiding van goederen. Ze hebben twee gemeenschappelijke minderjarige kinderen en zijn samen aandeelhouders van een vennootschap. De man, de heer X, bezit 80 aandelen in volle eigendom, en de vrouw, mevrouw Y, heeft er 20.
De heer X wenst vóór het huwelijk 30 aandelen aan mevrouw Y (onherroepelijk) te schenken om zo de aandelenverhouding beter te laten aansluiten met de economische realiteit en hun gelijk(w)aardige inspanningen. Op deze manier wensen de echtgenoten te verhelpen aan het “echtscheidingsrisico” waarbij met name mevrouw Y op dit moment economisch benadeeld is in de verdeling van aandelen. De schenking zou ook een oplossing bieden aan het “overlijdensrisico” dat (potentieel) aanwezig is in hoofde van de langstlevende van de aanstaande echtgenoten, doordat hierdoor een onmiddellijke en onherroepelijke vermogensverschuiving plaatsvindt. Dit is overigens niet helemaal correct, want het is eigenlijk he beding van aanwas dat zij vervolgens sluiten dat daar de oplossing voor is.
Het koppel kiest voor een schenking boven een huwelijksvoordeel, omdat de waardering bij schenking plaatsvindt op het moment van de schenking (geïndexeerd tot het overlijden), terwijl een huwelijksvoordeel pas wordt gewaardeerd bij overlijden. De aanstaande echtgenoten beoordelen het inkortingsrisico als zijnde “groter” bij een huwelijksvoordeel, gelet op hun jonge leeftijd en het aantal beroepsactieve jaren. Omdat het gaat om voorhuwelijkse goederen, is er inderdaad ook een inkortingsrisico bij huwelijksvoordelen, met name de toebedeling van meer dan de helft van de voorhuwelijkse goederen is dan een niet-schenking.
Na de schenking sluiten de aanstaande echtgenoten een kanscontract tussen elkaar voor de 50 aandelen (niet-aanwinsten) die ze elk in volle eigendom zullen aanhouden in de vennootschap, na uitvoering van de voormelde schenking. Dit biedt de langstlevende maximale bescherming, waarbij de kinderen geen inkortingsvordering kunnen uitoefenen op deze aandelen . Eenzelfde bescherming kan niet worden bereikt met een huwelijksvoordeel of toekenningsbeding in een huwelijkscontract.
De Vlabel bevestigt dat het voorgelegde kanscontract tussen de aanstaande echtgenoten kwalificeert als een kanscontract ten bezwarende titel. Hierdoor is er geen erf- of schenkbelasting verschuldigd, zoals vastgelegd in de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, en 2.8.4.1.1, §2, VCF.
Op zich niet zo opmerkelijk. Maar de Vlabel bevestigt ook dat de combinatie van beide rechtshandelingen, de schenking én het kanscontract, geen fiscaal misbruik uitmaakt! Nochtans volgen zij zeer kort op elkaar. Eerder waren er ook negatieve voorafgaande beslissingen over gecombineerde rechtshandelingen. Voorbeelden met een combinatie van een schenking en een beding van aanwas zijn: VB 20059, VB 19026. Andere negatieve beslissingen over gecombineerde rechtshandelingen met een beding van aanwas zijn: VB 19036, VB 20010 en VB 20032.
Voor wie meer wil weten over het verschil tussen het beding van aanwas en het kanscontract, en de voorwaarden waaronder deze overeenkomst vrij blijven van schenk- en erfbelasting, vindt hier een uitgebreid overzicht. Zie ook deze link voor korte toelichting over het beding van aanwas.
2/ VB 24062: Beding van aanwas en kanscontract
Ook in deze voorafgaande beslissing omtrent het beding van aanwas en het kanscontract is de Vlabel positief en bevestigt het dat op deze overeenkomsten noch schenkbelasting, noch erfbelasting verschuldigd is. Hierdoor zijn de volgende artikelen niet van toepassing: art 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1, §2, VCF (m.b.t. de schenkbelasting) en art. 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4 en 2.7.1.0.5 VCF (m.b.t. de erfbelasting).
Ook weer een bijzondere beslissing, omdat de Vlabel hier een gecombineerde rechtshandeling fiscaal valideert.
De echtgenoten waren gehuwd onder een wettelijk stelsel, tot 2020. Toen wijzigden zij hun huwelijksvermogensstelsel in een stelsel van scheiding van goederen. Daarbij gingen zij over tot een gedeeltelijke verdeling. De onroerende goederen en bepaalde roerende goederen verdeelden zij niet. De gezinswoning werd ondergebracht in een TIGV.
Nu, 4,5 jaar laten wensen zij beding van aanwas af te sluiten voor roerende goederen én onroerende goederen.
Met de kanscontracten willen zij een ‘onbetwistbare’ (nvdr) regeling tot stand brengen in het voordeel van de langstlevende. Dat is nodig voor de economische continuïteit. Ook halen zij de onzekerheid van de relatie met de kinderen aan als argument. Eén van de kinderen is erg jong en men weet niet hoe de relatie daarmee zal evolueren. Juridisch uitgedrukt: de aanvragers wensen een regeling uit te werken die de kinderen niet kunnen aanvechten. Dat zouden zij ook kunnen via huwelijksvoordelen. Uit de voorafgaande beslissingen kunnen we niet afleiden waarom de kanscontracten dan de voorkeur genieten. Mogelijk omdat dit type van horizontale planning al langer bestaat en daardoor voor hen robuuster aanvoelt.
Eerder waren er negatieve beslissingen van de Vlabel over de wijziging van het huwelijkscontract gevolg door een kanscontract of een verblijvingsbeding/toekenningsbeding.
3/ VB 24067: Beding van aanwas – effectenportefeuille
Nog een voorafgaande beslissing over het beding van aanwas, nu van toepassing op de onverdeelde helft van een effectenportefeuille van een gehuwd koppel, waarbij de man 75 jaar is bij het afsluiten van het contract en de vrouw 61 jaar. Voor een korte uitleg over het beding van aanwas, zie deze link.
De Vlabel accepteert hier niet dat het om een beding van aanwas gaat. Het wordt niet gekwalificeerd als een kanscontract ten bezwarende titel, omdat de kansen van beide echtgenoten om de inleg van de eerst overleden echtgenoot te verkrijgen niet als evenwichtig worden beschouwd.
De beslissing van de Vlabel is voornamelijk gebaseerd op de hoge leeftijd van de man (75 jaar), het aanzienlijke leeftijdsverschil van 14 jaar met zijn jongere vrouw en de levensverwachting in België (80 jaar voor mannen en 84 jaar voor vrouwen). De Vlabel stelt dus dar er in deze situatie geen sprake is van een gelijkaardige levensverwachting, wat cruciaal is voor een beding van aanwas. Hierdoor is het feit dat de inleg gelijkwaardig is en het contract onder bijzondere titel valt in casu irrelevant is geworden.
Voor een meer uitgebreide toelichting over gelijkaardige levensverwachting en de rol van leeftijd hierin, zie dit artikel.
Op basis van deze analyse concludeert de Vlabel dat de artikelen 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.5 en 2.8.1.0.1 jo 2.8.4.1.1, §2 VCF, al dan niet in combinatie met artikel 3.17.0.0.2 VCF, wel van toepassing kunnen zijn.
4/ VB 24048: Inbreng van onroerende goederen voor zakelijk gebruik in vennootschap gevolgd door schenking van de aandelen
In deze voorafgaande beslissing wil de aanvrager onroerende goederen inbrengen in een vennootschap, waarvan hij samen met zijn dochter en schoonzoon aandeelhouder is. Met deze inbreng wil hij zijn zakelijk vermogen onderwerpen aan het ondernemingsrisico en het centraliseren, wat onder meer het beheer en de overdracht aan zijn erfgenamen vereenvoudigt. Ook erfrechtelijk wenst hij de verdeling van zijn vermogen te vereenvoudigen. De aanvrager heeft nog kleinkinderen van een vooroverleden dochter die hebben aangegeven geen interesse te hebben in de betrokken zakelijke onroerende goederen. Zo is het zijn bedoeling om de aandelen, verkregen in ruil voor de inbreng, zo snel mogelijk te schenken met voorbehoud van vruchtgebruik aan zijn dochter, schoonzoon of kleindochter. Het gaat om onroerende goederen die niet voor bewoning zijn bestemd (horecapanden, industriegronden,..) en waarvoor dus geen verkooprecht van toepassing is bij de inbreng in een vennootschap.
De aanvrager vraagt bevestiging dat de schenking van aandelen in deze vennootschap valt onder de algemene schenkbelasting, tenzij het zou gaan om aandelen van een familiale vennootschap. Dan geldt een vrijstelling in de schenkbelasting. Voor de vennootschap waarin de inbreng zou gebeuren was immers als een positief attest verkregen in het verleden.
De Vlabel stelt dat door een deel van de aandelen (in blote eigendom) te schenken aan de dochter, schoonzoon of kleinkind korte tijd na de inbreng van de onroerende goederen in het vennootschapsvermogen, artikel 2.8.4.1.1., §1 VCF wordt gefrustreerd. Men zet zo de schenking van onroerende goederen om in een schenking van roerende goederen. De korte tijdspanne tussen de voorgenomen rechtshandelingen bevestigt het eenheid van opzet. De niet-fiscale motieven die de aanvrager aanhaalt wegen niet op tegen de fiscale voordelen. De Vlabel concludeert dus fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, waardoor de schenking aan de dochter, schoonzoon of kleindochter zal belast worden als een schenking van onroerende goederen. De beslissing ligt in lijn met VB 23014. Nochtans zijn er er ook al positieve beslissingen geweest over hetzelfde thema: VB 23040.
June, 17 oktober 2024.