De weken van 3 en 10 juni 2024 brachten ons weer enkele publicaties van de Vlabel.
We zien opnieuw heel wat thema’s terugkeren:
- verblijvings- en toekenningsbedingen (VB24006)
- onrechtstreekse schenking via inbreng ten behoeve van een derde (VB24010, 24018, 24011)
- inbreng in een ANBI (24001)
1/ Verblijvings- en toekenningsbedingen (VB24006)
Verblijvingsbedingen en toekenningsbedingen zijn huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, of in een gemeenschapsstelsel m.b.t. eigen goederen. Verblijvingsbedingen hebben betrekking op onverdeelde goederen. Toekenningsbedingen gaan over eigen goederen die een echtgenoot exclusief aanhoudt, en bij de vereffening-verdeling van het stelsel ‘toekent’ aan de andere echtgenoot.
Er is al heel wat over te doen geweest over deze bedingen, zie daarover de recente evolutie op https://june.estate/vlabel-publicaties-in-de-week-van-15-april/ en https://june.estate/vlabel-publicaties-week-20-mei-2024-kanscontracten-verblijvings-en-toekenningsbedingen/.
Ook met VB24006 is er weer een positieve beslissing. Specifiek aan deze beslissing is dat de echtgenoten steeds gehuwd zijn geweest onder een stelsel van scheiding van goederen, maar daaraan een verrekenbeding bij overlijden/echtscheiding hadden gekoppeld. Dat willen zij nu aanpassen in een verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en een toekenningsbeding voor de andere eigen goederen. De argumenten die het koppelt, aanhaalt zijn enerzijds de maximale bescherming van de langstlevende. Het verblijvings- en toekenningsbeding verleent de echtgenoten immers zakenrechtelijke aanspraken op de betrokken goederen. Dus niet louter verbintenisrechtelijk, zoals dat het geval is bij een verrekenbeding. De goederen komen met een verblijvings- en toekenningsbeding dus automatisch toe aan de langstlevende echtgenoot.
2/ Inbreng-schenking (onrechtstreekse schenking via inbreng ten behoeve van een derde (VB24010, 24018, 24011)
Ook dit is geen nieuw thema. De theoretische achtergrond lichtten we reeds toe in een eerder nieuwsbericht: https://june.estate/inbreng-ten-behoeve-van-een-derde-met-een-maatschap-met-en-zonder-uitgifte-van-nieuwe-aandelen/.
De voorbije 2 weken dus 3 beslissingen op dat punt. Alle beslissingen zijn positief voor de belastingplichtige.
Toch zijn er heel wat opmerkelijke verschillen.
Zowel bij VB24018 als VB24011 zijn de (stief)kinderen geen partij bij de oprichtingsakte. Naar aanleiding van de oprichting gebeurt er een inbreng door de ouder(s) waarbij men een deel van de aandelen toekent aan de (stief)kinderen, die dus geen partij zijn. Op fiscaal vlak is het antwoord van de Vlabel positief, maar zij spreekt zich niet uit over de juridische geldigheid. Nochtans is deze techniek volgens ons niet geldig (zie https://june.estate/inbreng-ten-behoeve-van-een-derde-met-een-maatschap-met-en-zonder-uitgifte-van-nieuwe-aandelen/). Het gaat hier niet over een onrechtstreekse schenking, zoals de aanvragers uiteenzetten. De ouders doen een inbreng van vermogen aan de maatschap en naar aanleiding daarvan geeft de maatschap nieuwe aandelen uit. Deze aandelen zouden in principe toekomen aan de inbrengers (art. 1:8 WVV). Dat is nu niet het geval. Deze komen, op vraag van de inbrengers, toe aan derden, met name de (stief)kinderen die geen partij zijn bij de oprichting. Dat betekent meteen ook dat die aandelen, die eigenlijk hadden moet toekomen aan de inbrengers, enkel via een rechtstreekse schenking kunnen overgaan op de kinderen. Het gaat immers om een overdracht van identieke vermogensbestanddelen. Een rechtstreekse schenking vereist een notariële akte. Fiscaal betekent dit dan ook dat er 3% schenkbelasting (rechte lijn) verschuldigd is.
De voorgenomen constructie bij VB24010 is juridisch wel geldig. Ouders en zoon richten een maatschap op, waarbij de zoon meer dan 99% van de aandelen ontvangt. Nadien is er een nieuwe inbreng door de ouders, waarbij de maatschap geen nieuwe aandelen uitgeeft. Er is geen identieke vermogensoverdracht van de ouders naar hun zoon. De ouders dragen o.m. een effectenrekening,… etc. over, maar alleszins niet wat de zoon ontvangt. Vermogensrechtelijk ontvangt de zoon niet wat ouders hebben ingebracht. Hij ontvangt ook geen nieuwe aandelen. Hij ontvangt enkel, door de bijkomende inbreng door zijn ouders, een waardevermeerdering van zijn aandelen. Verder komt in deze voorafgaande beslissing ook de vraag aan bod naar de registratieverplichting. De Vlabel bevestigt dat zij hier inderdaad niet voor bevoegd is. De registratieverplichting is een federale materie. Over deze materie bestaat er vooralsnog federaal geen beslissing.
3/ Inbreng in een ANBI (24001)
Een ANBI, wat is dat? Het is de afkorting voor een Algemeen Nut Beogende Instelling. Kenmerkend voor deze stichting is dat zij zich voor minstens 90% (moeten) richten op het algemeen nut. Dat bewijs moeten zij ook leveren om een erkenning te krijgen als een ANBI. Er mag geen winstoogmerk zijn. Wanneer men de ANBI opheft, moet de vereffenaar het overgebleven geld uitbesteden aan een andere ANBI of een instelling in het buitenland die zich ook voor minstens 90% inzet voor het algemeen nut.
De ANBI is dus te vergelijken met onze Belgische Stichting van Openbaar Nut (SON). Dit is een stichting die de focus legt op de verwezenlijking van werken van levensbeschouwelijke, religieuze, filantropische, artistieke, wetenschappelijke, culturele of pedagogische aard. Om SON op te richten, moeten de oprichters eerst een erkenningsprocedure opstarten bij de FOD Justitie. Er is dus ook een inhoudelijke toets.
Voor stichtingen geldt een bijzonder regeling in de VCF (art. 2.8..4.1.1., §3, 1e lid):
Ҥ 3. In afwijking van paragraaf 1 (tarief voor onroerende goederen, nvdr) en 2 (tarief voor roerende goederen, nvdr) bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
…
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
…”
Voor een Belgische SON is er dus een vrijstelling in de schenkbelasting.
Deze regeling geldt ook voor ‘gelijkaardige’ rechtspersonen, zo luidt artikel 2.8.4.1.1., §3, 4e lid:
“Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”
Met de voorafgaande beslissing vragen de aanvragers de bevestiging dat een ANBI een ‘gelijksoortige’ rechtspersoon is, en bijgevolg ook kan genieten van een vrijstelling. De voorgenomen inbreng om niet / schenking betreft een onroerend goed door een Vlaams rijksinwoner. Wellicht – de aanvraag preciseert dat niet – is het onroerend gelegen in het Vlaams Gewest. Voor buitenlandse onroerende goederen is er immers geen schenkbelasting.
De Vlabel herneemt in haar voorafgaande beslissing de principes van zowel de SON als ANBI en beschrijft deze uitvoerig. Zij komt tot de vaststelling dat de ANBI gelijksoortig is qua structuur en inhoudelijke vereisten als de SON.
Wel doet ze hier terecht geen uitspraak over, omdat zij hier niet voor bevoegd is (art. 3.22.0.0.1, § 3, tweede lid, c), VCF. Het betreft immers het gebruik van bewijsmiddelen.
June Advocaten, 17 juni 2024.